Wanneer ik lag te wachten
op kinderslaap die mij overmannen zou
en verheven stemmen verkondigden
dat de nacht geen rust zou kennen,
vluchtte ik weg in eigen wereld.
Vroeg ik de ‘dromenfee’:
‘Neem mij met u mee,
waar blauwe luchten nooit bewolken,
waar de diepe zee wonderen bewaard,
waar elfen mij begeleiden op hun vlucht
door bossen met sprekende bomen,
over bloemrijke groene weiden,
naar hoogten waar ik sterren raken kan,
waar ik gouden sterrenstof verzamel
in mijn beide handpalmen
om uit te strooien over dierbare hoofden’.
De plaats waar ook de ‘sprookjesfee’ huist
die mij lieve verhaaltjes vertelt
over beminnelijke kabouters
die strijd leveren tegen lelijke kobolts
gesteund door valse koningskinderen
zullen eindelijk de kabouters overwinnen.
De ‘opgroeifee’ neemt het einde over
brengt mij terug naar realiteit
doet mij de ogen openen en wekt mij
om te horen dat de verheven stemmen
ten langen leste uitgestorven zijn.