Wolf, ik vrees hem niet.
Ik zal het bos zijn dat hem een schuilplaats bied.
Hoewel hij elke aanraking beschouwd als geweld,
zal ik zijn vacht aaien, enkel zachtheid die telt.
Ik, ik wil zijn lichaam bekoren.
En ik, ik wil nachtenlang zijn gehuil aanhoren.
Ik neem al zijn tranen en snij mijn hart open,
ik stop ze erin, zo veel dat het gaat overlopen.
Jaloezie vervuldt de rest van mijn wezen.
Gauw word ik blind, dan zal het zijn bewezen.
Want enkel zij ziet hem huilen elke nacht.
Enkel de maan biedt hem troost, zoals hij van haar verwacht.
Wolf, ik vrees hem niet.
Ik ben zijn gehele roedel, al beseft hij het niet.
En hoewel ik het hem nog niet heb verteld,
is hij de enige die voor mij telt.