Waar je zit, ben je nooit eerder in weggezakt. Je staart naar buiten. Tussen jou en de multiculturele mengelmoes scheidt zich enkel glas, niet eens een raam. De plunjes en franjes van de echo’s van afgelopen week, ze gaan met elke klokslag gelukkig verder verloren. In wegwerpgebaren afgewuifd. Vaarwel wrede zaterdag. Nergens elders is er zoveel geluid, lawaai om in weg te zinken. Het krakende houten bureau, de versgeprinte bladeren. Allen weggedragen door een mompelende voorbijganger die de herfst voor wou zijn. En ergens is er een jongeman, die zijn bruine haren in de halfbevroren vijver wast. Ergens buiten vallen er nog steeds druppels, trouw aan hun afkomst, uit de hemel. Ergens schieten er nog mensen te hulp, waar nog altijd geschoten wordt. Daar waar kruimels verkruimelen en nood nog niet aan iemands lot is toegedicht. Daar waar de melancholiek je bij de lurven pakt.
En toch, het tergende nagelbijten duurt nog zo lang als je kiezen kauwvlakken hebben. Het wachten op het wachten is de eenzaamheid verpakt in een misleidend schattige notendop. De muren van de grijze stadsflats wiebelen als de conjunctuurgolf. Wat afbladdert metselt zich nooit meer vast. En ergens buiten is er een jonge vrouw die haar wijsvinger nog dagelijks in de dijk steekt. Wat ze om haar nek draagt is een talisman, en het ding bungelt en slingert met ’t noodweer terwijl de takken haar langs de oren suizen. Niets en niemand weerhoudt haar van haar dappere nobele taak. Ze huilt, omdat ze is vergeten door haar naasten. En voor een moment, denk jij aan haar.
Genoegzaamheid, verdrongen emoties, vertwijfeling, liefde en onbevestigde bevrediging. Ze gingen ooit hand in hand, toen de mensen je nog vertelden hoe jij je moest voelen. Zij leken en waren de weinige helden van weleer. Als een warm bad maakten zij de keuzes voor jou, terwijl je nog durfde te dromen over dichtgeknoopte regenbogen en spartelende lachbuien. Over bonsai boompjes die krompen met elke magische druppel die jouw gieter deed sproeien. Nu zijn diezelfde mensen de welgevallen naar beneden kijkende omhooggevallen types, en lijken ze met zoveel te zijn. En ze schudden nee, wanneer een brulaap niet brult. Ze ballen hun vuisten, wanneer er een krakende houten bureautafel is om op te slaan. Ze vertrappelen, wanneer hun eigen kudde de drinkplaats heeft laten wegebben. De welgemanierde bedoelingen raken schaars, lijken door de maatschappij te zijn bedreigd met uitsterven.
Tekened zijn de vrolijke danspasjes, zo ontoepasselijk in deze tijden. Klinkende kassa’s zijn niemand zijn of haar vertrouwde muze meer. Origamibootjes dompelen onder waar zwaartekracht weer als vanouds heerst, terwijl elders de olievelden onbevreesd spuwen als vulkanen. Daarnaast is er het hoefgeklik van paarden die het romantisme in de verste vertes niet meer kunnen doen weergalmen. Toeristische trekpleisters, zelfs voor de hongerigen onder ons niet langer in trek, afgedankt door de weinig flatterende inflatie. Je vraagt je af of je aan dit alles ook misschien schuldig bent, wat jouw deel is aan de teloorgang.
En in deze lange wandelgangen van je gedachtes maken je wijs- en middelvingers rondjes tegen je slaap, als ware je geweten verwarmend. Je probeert het verleden achter je te laten. Je denkt aan die hagelslaglawine op je tong in de vroege ochtend. Het aardbeiensap dat sijpelt langs je huig in de namiddag. Het wrijven over je buik in heerlijkheid nog voor ’t chocoladetoetje is gekocht. Oh, die zalig zuchtende onwetendheid.
Welnu, je zitvlak vervormt zich langzaam tot drijfzand terwijl je weg mijmert langs nog te komen ervaringen. Wegdoezelend, onbevooroordeeld. Je diepgewortelde verlangen ontluikt. Het fijngemalen strand met de ribbelschelpen waar je weer spoedig languit hoopt te liggen. De heimwee naar buigzame palmbomen wiens bladstelen zijn beroerd door prikkelende zonnestralen, daar waar je kokosmelk uit je handen drinkt. Halsoverkop en onderuitgezakt tot rust weergekeerd. Je bent op je hoede voor de kapers op de kust, dat wel. Azend op jouw geluk. Je jaloersmakende lotushouding die voor eksterogen zo glinstert. Die voor de bezige zomerbijtjes, op zoek naar gekarameliseerde zoetheid, zo kalmerend werkt. Het is datgene wat voor hen zo begeerlijk slaperig lijkt. Als je jouw ogen maar niet opent. Als je maar niet naar buiten kijkt.