Het was een groot gebouw en schaars verlicht van binnen. Het had een oog van steen en glas. Als kind was het mijn oog naar de wereld. Je kon nooit goed zien of het mooi of slecht weer was, het oog nivelleerde alle wereldse zaken. Het oog heeft gedoopt, getrouwd en begraven. Heeft mij lang doen vervelen en dromen, mij laten wachten tot ik naar buiten kon. Het gebouw is alleen nog bij enkelen in het geheugen gegrift, bestaat alleen nog voor hen die het oog niet heeft begraven. Binnenkort wordt het oog dan echt gesloopt, het tere glas gaat resoluut aan diggelen. Om plaats te maken voor mooie huizen met een parkeergarage, zo heb ik gehoord.