ik heb afscheid genomen van mijn beste vrienden om een korte
maar dramatische reis te maken. Veel vroeger dan het ochtend-
gloren tref ik op een zilveren spiegel de koffer aan met de kleren
die ik moet aantrekken in het vreemde land waar ik naartoe ga.
De strakke en koele geur van de dageraad beukt radselachtig op
het reusachtige klif van de nacht.
Op de glimmende pagina van de hemel trilde de beginletter van
een wolk, en onder mijn balkon richten een nachtegaal en een
kikker in de lucht een slaapdronken kruis van geluid op.
Ik ben kalm maar weemoedig en tref de laatste voorbereidselen,
helemaal in beslag genomen door uiterst subtiele gevoelens van
vleugels en concentrische cirkels. Star en stijf als een slang in een
museum hangt aan de witte muur van de kamer het glorierijke
zwaard dat mijn grootvader in de oorlog tegen koning Karel van
Bourbon droeg.
Piëtteitsvol haak ik het zwaard af; er zit roest op, gelig als van een
witte abeel ; ik omgord mij ermee en besef dat ik een grote on-
zichtbare strijd moet voeren voor ik de tuin kan betreden. Een ex-
tatische en uitermate agressieve strijd met mijn wereldlijke vij-
and, de gigantische draak van Gezond Verstand.
Een scherp en elegische emotie om de goede en slechte, de gro-
te en kleine dingen die niet hebben bestaan, overstroomt de
landschappen van mijn ogen die bijna helemaal verborgen zijn
achter een bril met paargekleurde glazen. Een bittere emotie die
naar de tuin doet lopen die in de zeer hoge vlakten van de
lucht ligt te trillen.
De ogen van alle schepselen tikken als fosforpunten tegen de
muur van de toekomst ... wat achter mij ligt gevuld met geel
onkruid, dorre moestuinen en droogstaande rivieren. Nooit viel
een mens rugelings op de dood. Maar één ogenblik lang heb ik
in het aanschouwen van dit verlaten en eindeloze landschap
plannen gezien van onuitgegeven leven, meervoudige plannen
die als de bakken van een eindeloos scheprad boven op elkaar lig-
gen.
Voor ik op pad ga voel ik een scherpe pijn in me hart. Mijn fami-
lie slaapt en het hele huis is in absolute rust. De dageraad die
torens onthult en een voor een de bladeren van de bomen gaat
tellen, legt een ritselend kleed van lichtkant om mijn schouders.
Ik moet iets vergeten zijn ... ongetwijfeld ... ik bereid mij hier al zo
lang op voor! en ... wat vergeet ik? Ach, een stuk
hout ... een goed stuk roze en stevig kersenhout.
Ik moet er presentabel uitzien als ik vertrek ... Uit een karaf met
bloemen die op mijn nachttafeltje staat, steek ik in mijn linker-
knoopsgat een grote, bleke roos die een woedend maar hiëra-
risch gezich heeft.
Het is nu tijd.