(Avond-inkt, woorden-diner en letter-soep)
gelieven strooi ik bladeren
over een dorre tak
pleister ik de bliksem
voor de vertakte inslag
onbekrast zo glad overlapt
Ik blaas graag steen
tot schuim is vervlogen
kleiig leven, berispelijk ontleed
immers in gevleugelde branding
ten volle als nergens begeeft
raster geraakt, in tenger kou,
pegels ijs nog ontzien
ter geschiften, enkel de rust delf
rolluiken voor ogen, wimpers gelamineerd
plaatjes inschenken, kelk met water ten toon
bevries smeltend vuur, lava in ijs verstillen
de storm betaald benzine, snelwegen vliegen
De fiets galoppeert, een paard vervoerd ter koets
star zag, de inzichten als overstromingen
oogkassen ingepakt, stokdove oordopjes zo blind
de snaren drummen, een stokje gold als versterker
hooggevoelig en dood, pluizig verwelkt de vlam
een boom rolt bliksem, het luchtruim kakelt wortels
aarde die de mens verkoopt, sluimerwolken bloeien op aardgas
Rijk ontkiemd de zonnestraal, dronken is de maan
bomen ontpoppen handen, appelcider maakt een mol
diep graven we wolken, regen dient zich te schep
nevel dat huizen blaast. IJzel de uitzendbureaus
lava zoent de vissen, vishaken mailen greenpeace
Manenschijn verblind sterren, ondergaande zon verlicht alles
Wat leeft daar komt cake. Wie dood, daar beschuit met muisjes
planeten wapperen als stof, oceanen immers stoffer zonder blik
wervelwind tekent steen, een palmboom vriest water
woestijnen winkels liepen storm, bonnetjes van water inruilhaar
een steentje als heelal, zonnestelsels een molecule
berglandschap een zandkorrel, een schelp de kastelen
de moker ramt mijn liefde, ik spuug verguld schaamhaar en rook het scheermes