Toen ik wakker werd vanochtend
hing er een tinteling van vreugde in de lucht.
Vanavond kom ik naar je toe
vrolijk fluitend in de wagen:
vanavond wordt het feest!
Als porseleinen honden
speelden wij te lang
het stugge spel van talmen:
steriele dialoog:
stuifmeel op plastieken bloemen.
Want woorden zijn slechts wrakhout
dat strandt op de klippen
van een verlaten eiland.
Duwen opent een schuifdeur niet.
Ik wil niet langer schreeuwen in de wind:
vanavond zwijg ik liever, en toch niet.
Als je de deur behoedzaam opent op een kier
groet ik je enkel met mijn ogen
en lach je teder tegemoet.
Tot je me binnen nodigt in je huis,
onzeker en verward.
Ik sluit je zwijgend
in mijn armen
en druk je dicht tegen me aan.
Ik zeg niet langer dat ik van je hou:
je zal het voelen,
daartegen is je stilte niet gepantserd.
Eerst reageer je boos, natuurlijk
en toont verkrampt verzet,
je bouwt een snelle wal van lege woorden.
Maar lichaamstaal spreekt
sterker dan verbaal verzet,
en kent geen redelijke leugen.
Reeds komt de delicate alchemie op gang.
Verbijsterd voel je hoe de weerstand wijkt,
hoe je lichaam zich ontspant
en in herkenning naar het mijne welft;
de oude hunker terugvindt.
En als ik zacht je lippen zoek
kus je gretig terug.
Dan wals ik je de kamer binnen:
er jubelt vreugde in de lucht,
om wat voorbij is en wat nu begint:
de toekomst wordt een feest.
En wat gebeurd is
is voorbij.