De holle zolen van mijn voeten
tegelen ‘t onbetreden pad.
Aan het einde van de route
wacht het gapende, zwarte gat.
Knaagt des werelds karkas kaal,
ontbindt de Aarde in atomen.
Verwaait het stof - primordiaal
tot afgestorven sterrenstromen.
Als doler over ’t dode zand,
voorbij de weg geslonken tijd.
Doelloos dwalend over ‘t strand
langs grijze zee van eeuwigheid.
Ik deemster weg in ijle dromen:
een fantoom tussen de fantomen.