Ooit woonden we in een prachtige wereld.
Samen.
Onze wereld.
Maar stukje bij beetje
brokkelde onze wereld af
en kwamen we beiden,
afgezonderd van elkaar,
op ons eigen eilandje te zitten.
Uit alle macht probeerde ik bij je te komen,
maar ik zag je steeds verder weg drijven.
Je stond met je rug naar mij toe,
dus je zag niet
dat ik mijn handen naar jou toereikte.
De kloof tussen ons werd breder en dieper.
Uit onmacht schreeuwde ik het uit,
maar je hoorde mijn hulpkreet niet.
Verder en verder dreven we van elkaar af.
Totdat ik uit wanhoop het diepe in dook
om naar je toe te zwemmen.
Weg van mijn eilandje,
weg uit mijn wereld.
Maar hoe harder ik probeerde te zwemmen,
hoe hoger de golven
en hoe sterker de stroming,
die mij dieper en dieper naar beneden trok,
waardoor ik uiteindelijk verdronk.
Het laatste dat ik zag,
was dat je je omdraaide
om me te zien verdrinken.
Je gooide geen reddingsboei...
Toen ik weer bijkwam,
zat jij in je eigen wereld,
ver bij mij vandaan.
Maar ik zie je
vanaf mijn eilandje.
Je kijkt naar me
en zwaait me vriendelijk gedag,
alsof je me bedankt
dat ik je heb 'laten gaan'...
Nu varen we allebei een nieuwe koers,
ieder in onze eigen wereld.
Daartussen dobbert de veerboot
heen en weer
met daarop het enigste wat ons herinnerd
aan 'onze' wereld.
Anno Schrijver 280315