Mijn huid kent de wind,
die in klaagzangen rond mijn
vingertoppen raast.
Zij huivert, schreeuwt,
maar vergaat in het
drasse puin waar woorden
slechts vretend aan oude
lichamen in dorre akkers
van de ziel woelen. Haar tong
breekt, en klettert in koren
Velden beschrijven langs
de uitgestrekte horizon hoe
mistroostig verlangen vandaag
over haar lijf sijpelt als de regen
van gisteren. De stilte spuwt haar
tere lijf in wanhoop uit, waar
zij in kieren kermen zal en
huilend door huizen zoekend
sterft ze weer zonder vaarwel
te zeggen.
Haar omarmend rits ik
mijn jas rits dicht,
en loop maar verder.