De lampen doven in de stad
Regen legt een tapijt van parels op de keien
In de verte klinkt de hoorn van een schip
Het is vijf voor twaalf, ik ben nog laat op pad
Aan de kade staart een jonge vrouw
naar de zee, ze fluistert zacht
Weet u of hier het schip zal komen,
Het schip waarop ik wacht
Ik zie een schip, ik hoor muziek
Het fluitspel doet de sterren stralen
De vrouw kijkt me lachend aan,
Ze zegt: “nu zal ik mijn bestemming halen”.
De duisternis legt een deken over de stad
Ze gaat aan boord en brengt een laatste groet
Omringd door alle vogels en vissen zet het schip koers
Naar mooie oorden, het eeuwige licht tegemoet.