Achter het tentenkamp
waarin ze opeengepakt samentroepten
stonden in de zanderige vlakte
wat simpele rotsstenen
die je hier overal vond,
scheefgezakt als naamloze grafstenen rechtop
te huilen in de hete woestijnwind
waaronder de uitgedroogde lijkjes
tot stof te vergaan lagen,
een dodenakker als 'n menhirveld
waar zo nu en dan 's avonds laat
de haveloze vaders teneinde raad
kwamen prakkezeren, mediteren,
ontdaan naar 't uitspansel keken
naar wel duizenden sterren
van evenzovele onschuldige kinderogen
die schitterden en fonkelden
aan 't donker hemelgewelf,
wanneer ze 't gejammer van de vrouwen
niet meer konden aanhoren
die galmde in de ziekenboegen
de verwoeste straten, pleinen, moskeeen
Allah gaf en nam insjallah,
strafte streng met straaljagers
die vuur spuwden en bommen braakten
verderf en verdeeldheid zaaiden,
tussen geloofsgenoten
met 'n paar heiligen verschil
of zakken noodhulp van barmhartige samaritanen
aanhangers van 'n onbelangrijke profeet
waarvan de naam er niet veel toe deed,
vaag herinnerde hij zich iets van Abraham
en zijn talrijk nageslacht
jaloerse medebroeders die listig
mekaar naar 't leven stonden,
't stond toch in de bijbel of koran
kortom het 'boek',
welke of wiens waarheid
was het dan ?