Ga ik dan, zachtjes
stort ik me in het diepe,
een diepe put vol ganzendons,
waar de hoorns over stille meren
de wereld met hun liederen bedwelmen.
Zo vredig,
dat ene drupje in het midden van de oceaan,
gedragen door oneindige ringen,
echo’s in het water:
de druppel die de aarde was.
Stoppen met horen
om de klanken te worden,
zelf af te ketsen van den hersenpan
en weerom te keren! Hand in hand,
met andere engelen.
Waarom verschuilt de volmaaktheid
zich altijd nét achter het grijpbare?
Mijn hand blijft altijd,
voor eeuwig en altijd,
uitgestrekt.