Het eenvoudige dat toch alles omvat
ligt overal voor het rapen.
Toch moet je er lang naar zoeken.
Jaar na jaar wordt het door elkaar gegooid en in het rond geslingerd.
Verborgen onder vallende brokken of spruitende kiemen.
Stromen en krachten om je heen verstoren iedere greep naar de sleutel.
Zo is dichtstbijzijnde waarheid vaak duizend mijlen veraf.
De zomers komen met al dat je vergat.
Een onuitwisbare massa herinneringen aan het leven duikt opnieuw op.
Nieuwe vlinders rond de distels herhalen het wezen van het ogenblik.
Dan herinner je je plots weer het geheim van wat voorbijgaat:
levend wegvluchten over de weide en nooit weerkeren.
Vogelstemmen lezen je voor, een zomermaand lang, uit een groen, ruisend boek.
Jij blijft lang treuzelen maar de vogels verstommen.
Lezende lijsters slapen in boven vergeelde bladeren.
De blik volgt stil een insect
tot in de zoemende massa van de weide.
De eenvoudige onbereikbaarheid van het leven huist in deze onbeklimbare toren van halmen.
Twintig passen verder in die richting fladdert sl dat we nooit bereiken.
Alleen het ogenblik klautert daar
op en neer en de ziel van de zomer klimt
omhoog naar de zon, omlaag in de wouden van halmen
de weide ademt en een insect tikt
als een klok die je soms hoort stilvallen
terwijl het nu en het zielsfijne licht elkaar een teken geven.