Wat als ze je zeggen
dat je mooi bent?
Die ene keer?
En je jezelf
zou willen wegstoppen
in een notendopje,
de heuvel afhollen,
een stroompje inplonzen
en vergeten wegdrijven?
Zouden ze het merken?
Nee. Je zal knikken,
giechelen, blozen,
het compliment in je hoofd
liefkozen. Nee, je zal
niet vergeten wat je
niet vergeven kan,
de haat, de hoon,
die duw in de gang.
Die opmerking van die
ene man over dat je vlees
wat minder kan.
Je slikt, je hikt en je knikt.
Je mond droog, je ogen nat,
je woorden ergens achterin
je keel, als een maagzuur-
houdende braakneiging
die uitblijft.
Je denkt er het
jouwe van en
enkel jij weet het fijne,
of dat probeer je.
Je hoofd maalt,
het zwaard van Damocles
hangt boven iedereen,
maar mijn uiterlijk
is een oplossing waard?
Het compliment
ben je al lang vergeten.
Een milde vorm van Paranoia
heeft je overmeesterd,
woorden zijn onbetrouwbaar,
daden onvoorspelbaar
en je verstopt je.
De nieuwe jurk een façade
van vals zelfvertrouwen.
Het galmt in je oren,
het geklaag over eigen lijf,
de onschuldige dikmaakgrappen
waarvoor jij telkens boete doet.
De pijn golft in je keel,
jij weet dat pesterijen
selffulfilling prophecies
kunnen zijn en je harnas
blijkt dan niet dik genoeg.
Je mijmert, dat je dacht
dat je best ok was
met jouw alles.
Hoe zouden zij zich voelen,
als ze waren zoals jij?
Zouden zij zichzelf
net zo kunnen voelen in
een lichaam als het jouwe,
als in wat ze nu hebben?
Je ziet de schoonheid
van jouw lichaam
wel in anderen,
maar niet in de spiegel.
Je moedigt hen aan, maar
voor jou lijkt een spreekwoord
te gelden, dat een aap
met gouden ring
toch wel lelijk blijft.
Het compliment, waar
je een naar gevoel bij kreeg,
omdat je wat anders
gewend bent,
schiet je weer te binnen.
Je knikt en bent klaar met
vergeten wegdrijven.
Luidop zeg je: Mooi?
Ja, dat ben ik.