Er word soep gekookt, op het dorpsplein op een middag uur
De dochter van de waard kookt samen met twee vriendinnen
Er staat een pan groentesoep te pruttelen op een mild vuur
Ze roeren en proeven, ze moesten vroeg beginnen
Het is liefdadigheidswerk voor al wie soep wil komen eten
Ze kregen verse groenten, prei, wortel, ui en kruiden voor de smaak
Een soepbeen voor het bouillon, een beetje zout, en zijn gelukkig niet vergeten
Hoe het koken moet, Iedere week is het weer raak.
Schooier en arme stumpert, allemaal staan ze netjes in de rij
Om te eten wat de vrouwen koken, Ze voelen zich weer even vrij
Samen eten onder toeziend oog van de kerk en de pastoor
Iedere zondag geven zij zo aan het gebed weer goed gehoor
Maar dat maakt de vrouwen nu niet uit, ze koken verse soep
En schenken die in aardewerken kommen. Een hulpje schoont de troep
De magen van de armen en de schooiers zijn nu weer een tijd gevuld
Zo word van hun kant de zondagspreek door de pastoor geduld.