Als ik kon toveren,
Dan was je niet zo groot, keek je héél nieuwsgierig, je lijfje nog ontbloot.
Een meisje, prinses van ons kasteel, een bloem die groeit, een wonder in zijn geheel.
Al lig je daar nog verholen, zo frêle en zo puur, ik zou je mijn laatse magie geven, liefde van het eerste uur.
Zeg, mag ik jou de wereld tonen? Laveer en wees verrast, daar waar het nog moeilijk gaat, daar ben ik jouw houvast.
Ik zie reeds onze wolkjes, langs de einder, héél gedwee. Ik moet nu niet meer toveren, vlieg maar met mij mee.