U hebt haar altijd graag gemogen,
niet meer dan dat, maar plotseling
op zo'n hete dag schiet het door u heen,
u moet haar smeken om haar mededogen.
Het zweet breekt u uit,
u bent nu eenmaal geen charmeur,
u hapt verwoed naar adem
en krijgt een helderrode kleur.
Is er iets, vraagt zij liefjes;
nee, wilt u zeggen maar u kunt het niet,
u bent nu slaaf van uw begeerte,
ieder nee doet u intens verdriet.
U moet nu sterven of dapper spreken,
dat laatste hebt u heel lang niet gedaan.
U wilt zo zielsgraag verder leven,
u denkt ineens: loop verdorie naar de maan.
Wat kan mij mijn reputatie schelen,
af dat masker, laat je hartstocht zien
ook al schrikt ze nog zo hevig
dat ze gillend wegloopt misschien.
Dan, voor het eerst, ziet u eindelijk haar gezicht:
de plooien die niet weg te poederen zijn,
haar dooraderde hand onder haar kalkoenenkin,
zwijgende getuigen van de ouderdomspijn.
U beseft, u bent hier niet alleen.
U kunt haar vragen op te staan
ten dans, ten eten - laat haar voelen:
zoals zij, is er voor u geeneen.