Vervreemd van mezelf
en de mensheid, was ik
een mooiprater al had ik
geen gesprekspartner meer.
Ik was een mensenhater die
de maximumsnelheid op de
levensweg overschreed, ook
al trok mijn psychiater aan de
handrem, ik speelde theater
met af en toe een hulpkreet.
Daarom was ik een vroege
schoolverlater die al gauw
aan bandeloosheid leed.
Maar de krater van mijn
boosheid is met de jaren
versteend door het geklater
van de fontein in het park die
mij telkens weer inspireert
tot dichterlijke relativiteit.
Nu met het geschater van
kinderen in mijn nabijheid.
En tussen de bladeren
van de eik zit een oehoe.
Terwijl ik voortaan water
bij m'n klare wijn doe.