De twee schoenen
Er waren eens twee schoenen, een linker- en een rechterschoen. Ze zaten aan de voeten van een sportieve jongen. De linkerschoen was jaloers op de rechterschoen.
‘Jij bent altijd als eerste aan de beurt,’ zei hij tegen de rechterschoen, ‘Als we de trap oplopen, ga jij meestal het eerst. En bij het voetballen mag jij het vaakst tegen de bal trappen.’
‘Maar als we lopen, dan krijg jij net zoveel aandacht als ik.’
‘Ja, dat is wel zo, maar toch wordt er met jou veel meer gedaan.’
Op een dag veranderde er iets. De jongen had tijdens het voetballen zijn rechterbeen gebroken. Het been ging in het gips en hij moest met twee krukken lopen. Zijn rechtervoet kon hij niet gebruiken. De rechterschoen lag vergeten in een kast.
‘Nou ben jij aan de beurt,’ had hij tegen de linkerschoen gezegd, ‘want nu komt het op jou neer. Nu moet jij alles alleen doen.’
De linkerschoen keek wat bedremmeld. Daar had hij niet op gerekend.
‘Dat kan ik helemaal niet, dat ben ik nooit gewend geweest. Hoe moet dat nou?’
‘Nou, gewoon oefenen. Elke dag oefenen. En dan zal je zien, wat jij allemaal kan.’
De linkerschoen deed vreselijk zijn best. Hij oefende en oefende en oefende…
Elke dag ging het een stukje beter en kon hij wat meer. Toen het gips eraf mocht en de rechterschoen weer gebruikt mocht worden, was de linkerschoen niet meer jaloers. Hij wist nu, dat hij net zo goed was als de rechterschoen.