Één september
Het was één september. Een wispelturig zomer voorbij.
Je prachtige rode haren futloos gelaten, je droevige saffieren blik.
Onze handen lieten elkaar los, je distantieerde je van mij.
Moest ons einde precies op die ochtend zijn? En ik,
Vroeg je, met een opwellende brok, om nog één kans
Je stond bij de voordeur, mijn laatste herinnering was je rug.
Voordat je vertrok ontwaarde ik een piepkleine glans
van een traan op je wang. Je kwam nooit meer terug.
Na de klik van de dagschoot sloeg ik aan het wenen,
Nimmer heeft het huilen zo mijn gelaat gestreeld.
Het verdriet dat je was verdwenen,
Ik dacht dat de eeuwige liefde jou aan mij had toebedeeld.
Het was één september. Een beginnende herfst met liefdespijn.
het purper was in het west verdwenen, de maan blonk vroeg,
Haar blanke schijnsel viel zwakjes door mijn raamkozijn
Op mijn beschonken gemoed; ik vond mijn treurnis genoeg.