Ik ben het gras waarop je loopt, de kleren die je draagt.
Het geluk waarop je hoopt, de angst die aan je knaagt.
Ik ben in alles dat je wilt, maar ook in wat je vreest.
Ik ben echter nooit iets anders
dan jouw levensbron geweest.
Door jouw zijn kwam ik tot leven, om te voelen hoe het is,
hoe te leven op de aarde; werd ik een gebeurtenis.
Om jou iets te kunnen geven, moest ik iemand anders zijn.
Toen kwam mijn ‘persoon’ tot leven, maar dat bestaan dat is slechts schijn.
Jij en ik werden twee delen, dualiteit is een gordijn.
Als ik jou wil kunnen strelen, moet ik iemand anders zijn.
Jij en ik, twee mooie mensen, beiden uit dezelfde bron.
Wat er blijft zijn onze wensen, “God ik wou dat ik dat kon”.