De schemer valt gelijk een oordeel, zwaar en kil,
over het land, waar elk in schaduwen gebogen
't stilzwijgend wachten voelt als schuld, een wil
verstard in't juk van tijden lang vervlogen.
Een uitgedoofde nacht, geboeid in schaamtevolle kluisters,
waar geen genade daalt, geen zachte waard,
waar hoop tot rouw verzwindt in laatste fluisters,
en d'aarde zwijgt, berustend onder 's wachters dreigend zwaard.
De ziele zucht, die aan het licht ontsteld
buigt voor een hemel zonder wens of antwoord;
verdoemenis hangt als een eeuwig vonnis over't veld,
het bloed van 't morgenlicht in schaduwen gesmoord.