Een hand die schenkt, maar nachten steelt—
Een stem die zacht verraad reveleert.
Een schouder draagt het kruis van schaamte,
Een luisterend oor, een biecht vol vlamte.
Geen woord, slechts blikken vol verstand,
Een band die wurgt met tedere hand.
In vreugde: een mes dat harten deelt,
In tranen: een spel waar leugens heelt.
Geen plicht, maar schuld die dieper bindt,
Een gave die verscheurt, een lot dat kwijnt.
Een spiegel die de demon toont,
Een gids die naar de afgrond loont.
Vriendschap is niets dan bloed en schijn—
Het groeit in schaduw, een giftig wijn.
Een kracht die vrijheid tot as brandt,
Een schat die rouwt in ’t graf der hand.
Toch blijft zij lokken, dit duister spel:
Een hel die hemel veinst, een cel
Waar zielen smeken om hun keten—
Want eenzaamheid is het enigst wat wij vrezen.