Je hart is moe, je ogen dof
de dagen vallen zwaar en traag.
Je zocht een thuis, een ander lof,
maar vond een schaduw zonder vraag.
Hij kwam zo snel, je vloog erin,
een vlucht vooruit, het leek heel echt.
Maar iets bleef buiten, iets bleef min —
het vuur verdween, de bodem slecht.
Ik stond daar zwijgend aan de kant,
geen plek, geen naam, geen recht van woord.
Maar voelde wél wat jij al brandt,
en zag hoe jij jezelf verloor.
Je denkt aan mij met schaamteglans,
alsof je vallen niet mocht zijn.
Maar ik zie jou met meer balans —
verweven met mijn eigen pijn.
Dus huil maar leeg, ik blijf dichtbij,
ik voel je storm, maar sta weer recht.
Want wat wij zijn, dat maakt me vrij,
niet zwaar, maar licht – niet fout, maar echt.