ik zag ze feeën die appels plukten uit een boom die nooit geplant werd en hun schortjes vulden met glans één schilderde met nectar ronde blos op gladde schil
alsof de zon zelf vroeg om kleur ondertussen poetste een andere rozenblaadjes met een doekje van spinrag en ochtendglans in elke plooi kreeg een zuchtje aandacht
en tussen sering die straks pas bloeit hing een kolibrievlinder stil als een komma tussen geur en verlangen ik keek ik knipperde ik opende m’n ogen maar de droom besloot te blijven hangen