De droom
We lieten de aarde achter ons,
zacht, in de nacht, hand in hand.
Onze lichamen licht,
alsof vleugels ons droegen.
Jij, mijn geliefde,
mijn spiegel van hoop en verlangen.
Samen zochten we een licht
dat alles overstijgt.
Helderder dan de dag,
helderder dan de zon.
Je keek me aan en lachte zacht.
We stegen omhoog, de sterren tegemoet.
“Vertrouw,” fluisterde je.
“De lucht laat ons niet vallen.”
De wind streelde je haren.
Angst verdween.
Alleen het licht leidde ons
naar een plek zonder getijden,
waar niets ons kon raken.
Tuinen ontvouwden zich,
vol stilte en geheimen.
Bladerdaken vingen het zachte licht.
Ruisende beekjes fluisterden vrede.
Oude zielen dansten,
op tonen voorbij de tijd.
We hielden onze adem in,
voorbij de maan en de sterren.
Het licht omhulde ons.
Ik vond zacht jouw lippen,
warm en vertrouwd.
En op die ongrijpbare plek,
daar in het licht,
vond ik een belofte van eeuwigheid.