Als op een zwoele zomeravond
stapelt een tranenbui zich langzaamop.
Drukkend, dreigend komt ze dichter...
Bang,
voor een onheilspellend onweer,
Vechtend,
tegen de onhoudbare hitte,
Op zoek,
naar de onvindbare schuilplaats.
Alle beschutting blijkt verdwenen.
't Vechtende verzet houdt niet langer stand.
Een glinsterende traan wrikt zich los,
rolt triomferend naar beneden.
Haar hoogmoed wordt gebroken door jouw hand,
die haar zacht wegveegt.
Dit tedere gebaar,
veegt ook een stukje pijn weg,
een klein deeltje van de zware rots,
die langzaam afbrokkelt,
tot de zon weer kan schijnen...