Ik doe mijn oogjes open,
En door een kiertje van het gordijn
Zie ik daar iets prachtigs zitten,
Wat zou dat kunnen zijn?
Het blijft maar zitten op mijn ruit,
Waarom vliegt ie er niet vandaan?
Ik had het zeker wel geweten,
Weg, weg van dat koude raam
Misschien, bedenk ik mij heel plots,
Hebben die dingen geen vleugeltjes meer
Zijn ze vannacht tegen het raam aangevlogen?
En ai, doet dat dan geen zeer?
Langzaam kruip ik uit mijn warme bed,
En sluip in het donker naar die dingen
Ondertussen stel ik ze op hun gemak,
Door een heel oud kerstliedje te zingen
Het gaat over een spraakzaam sterretje,
Die de herders vertelt over een wonderkind
Ze straalt haar licht en vraagt hen te volgen,
Want dat is de wijze hoe men het kindje vindt
Oh! Nou zie ik wat er op mijn raampje zit,
Ze zijn van boven helemaal naar beneden gevallen
Uren kan ik er naar blijven kijken,
Zucht, wat zijn ze toch mooi: die ijskristallen