Stiekem vanachter het keukenraam
sla ik mijn jeugd nog één keer
gade, toen niemand wist
of weet, mijn naam
was zelfs soms meisje nog te moeilijk.
Ingevlochten haren vliegen door het zicht
diepe kuiltjes, grote ogen, bol gezicht
zitten op mijn moeders schoot, daarvan
de eigenaar brengt mij (wanneer ze tijd heeft)
groot, en net zo jong als naïef:
‘Mamma helpen flessen tellen’ naast het bed
van vaderlief.
de ochtendlijke sfeer, begint
niet anders dan normaal; moeders gesnik,
gesnauw, vaders wazige blik
en ik.
Mijn ogen, vervuld van afkeer, zoekend
naar de ladekast. Versleten en bedroefd
staart hij terug, bewust van zijn lot
en mijn haat;
door de jaren heen bevestigd.
en ik inspecteer: door de dikke
houten planken heen, elke dag weer
vraag ik mij af hoeveel het schort
hoeveel minder, dan voor kort?
En de teleurstelling is niet te over-
schatten, wanneer na enig ziektoneel blijkt
dat al die doosjes niet meer bevatten
dan tien grijze strips-
Luchtrijk.